Zins- en alineaverbanden: oorzaak-gevolg, vergelijking, overeenkomst-verschil, reden

In vorige kopjes zijn vier zins- en alineaverbanden behandeld: voorbeeld, opsomming, tegenstelling en middel-doel. We voegen er nu vier aan toe: oorzaak-gevolg, vergelijking, overeenkomst-verschil en reden.

- Oorzaak-gevolg

Iemand doet een uitspraak die een oorzaak bevat. Daarna wordt het gevolg genoemd. Signaalwoorden: daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor.

Voorbeeld:

Het heeft de afgelopen winter nauwelijks gevroren  (= oorzaak). Hierdoor konden we niet schaatsen (= gevolg).

- Uitspraak-vergelijking

Er worden twee of meer dingen met elkaar vergeleken. Signaalwoorden: zoals, hetzelfde, in vergelijkng met.

Voorbeeld:

In Nederland zijn de snelwegen overvol ( = uitspraak). Hetzelfde zie je in alle landen van West-Europa (=vergeleiking)

- Overeenkomst-verschil

Als je iets met elkaar vergelijkt, kunnen er overeenkomsten, maar ook verschillen zijn. Het verband overeenkomst-verschil is dus een verdere uitwerking van het verband uitspraak-vergelijking.

Signaalwoorden overeenkomst: net, zoals, hetzelfde, ook.

Signaalwoorden verschil: in tegenstelling tot, maar, echter.

Voorbeeld (overeenkomst):

Op mijn school zijn de regels dit jaar een stuk strenger geworden (= uitspraak). Hetzelfde is gebeurd op de school van mijn zus (= overeenkomst).

Voorbeeld (verschil):

Kaartjes voor popconcerten zijn de laatste jaren enorm gestegen (= uitspraak). Maar de tickets voor de bioscoop of het theater zijn nauwelijks duurder geworden (= verschil).

- Uitspraak-reden

Er wordt een uitspraak gedaan en daarvoor een reden genoemd. Een reden geeft waarom iemand iets wel of niet doet. Signaalwoorden: daarom, want, omdat.

Voorbeeld:

Ik heb besloten meer aan sport te gaan doen (= uitspraak), omdat ik me de laatste tijd slap en futloos voel (= reden).